Om zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten op economische en technologische ontwikkelingen, gaan veel organisaties over naar meer flexibele arbeidsrelaties. Dit is een wereldwijde trend die goed zichtbaar is in Nederland: De afgelopen 10 jaar is het aandeel flexwerkers in Nederland met 5 procentpunten gestegen. Hiermee staat Nederland met haar aandeel flexwerkers op de 3e plek van Europa.
Zorgwekkend? Misschien, maar een flexibele arbeidsrelatie levert niet altijd een gevoel van onzekerheid op. Wat is de reden dat sommige mensen minder angst en zorgen ervaren van mogelijk baanverlies dan anderen? En is dit terug te zien in de mentale gezondheid van deze mensen? Met steun van Instituut Gak hebben wij een pilotstudie uitgevoerd die zich richt op deze en overige vragen. Hieronder zijn de meest interessante bevindingen op een rijtje gezet.
Bevinding 1: Het emotionele aspect van baanonzekerheid mag niet worden genegeerd.
Dit klinkt vrij vanzelfsprekend, maar in de wetenschap wordt baanonzekerheid meestal gemeten met stellingen zoals: ‘de kans bestaat dat ik binnenkort mijn baan verlies’. Zo’n stelling zegt echter nog niets over hoeveel zorgen mensen zich maken. Deze inschatting van de kans op baanverlies wordt Cognitieve Baanonzekerheid genoemd. In ons onderzoek hebben we ook naar de volgende stap gekeken: Affectieve Baanonzekerheid. Dat is de emotionele impact die deze inschatting heeft op mensen (‘Ik ben bang dat deze organisatie mij ieder moment kan ontslaan’). Het is opvallend dat niet cognitieve baanonzekerheid, maar de zorgen en angst die hieruit voortkomen, leiden tot een verminderde mentale gezondheid.
Bevinding 2: Hoe je omgaat met baanonzekerheid maakt uit voor je mentale gezondheid.
Cognitieve baanonzekerheid leidt dus tot affectieve baanonzekerheid, wat vervolgens weer leidt tot verminderde mentale gezondheid. Maar er is goed nieuws! Onze pilotstudie liet namelijk zien dat deze ketting kan worden doorbroken als werknemers op zoek gaan naar sociale steun (‘Ik deel mijn gevoelens met iemand’) of als ze proactief aan de slag gaan met de situatie (‘Ik probeer er iets aan te doen’).
Het is ook van groot belang dat de situatie niet genegeerd wordt (‘Ik gedraag me alsof er niets aan de hand is’) en dat men zich niet terugtrekt van sociale situaties (‘Ik vermijd andere mensen'). Want ondanks dat het prettig kan zijn om even niet stil te staan bij mogelijk baanverlies, te veel van dit soort gedrag leidt helaas tot een sterkere kettingreactie. Dat wil zeggen, mensen maken zich dan juist nog meer zorgen over de toekomst van hun baan, waardoor hun mentale gezondheid verder verslechtert.
Bevinding 3: Iedereen is anders.
Baanonzekerheid hangt sterk af van iemands emotionele stabiliteit. De relatie tussen baanonzekerheid en emotionele stabiliteit was sterk, zelfs nog sterker dan bijvoorbeeld de relatie tussen baanonzekerheid en resterende contractduur of de relatie tussen baanonzekerheid en opleidingsniveau. Het kan goed voorkomen dat jij en een collega in dezelfde situatie zitten, terwijl jij je vele malen onzekerder voelt omdat jij je nu eenmaal sneller zorgen maakt.
Wat doe je dan? Je eigen persoonlijkheid heb je natuurlijk niet in de hand. Maar je hebt wel in de hand hoe je omgaat met jouw zorgen. Ga dus op zoek naar sociale steun en ga proactief aan de slag met de onzekere situatie, ongeacht wat die collega doet. Het gaat om jouw gevoel en, zoals bleek uit de eerste bevinding, jouw gevoel is bepalend voor jouw mentale gezondheid.
Comments